Bij het plaatsen van een implanon wordt er een implantatiestaafje aangebracht onder de huid van de bovenarm. Het staafje wordt aangebracht door middel van een applicator waar het staafje in zit. Aan het uiteinde van de applicator zit een naald welke onder de huid wordt geschoven, vervolgens wordt door deze naald het staafje onder de huid ingebracht. Door de naald ontstaat een klein wondje, deze wordt soms gehecht door middel van een hechtpleister, vaak is een normale pleister voldoende.
Een implanon kan 3 jaar blijven zitten, na deze 3 jaar moet hij verwijderd worden.
Bij het verwijderen wordt de huid eerst verdoofd, daarna wordt een kleine incisie gemaakt op de plaats waar het staafje onder de huid zit. Vervolgens kan het staafje uit de huid gedrukt worden. Soms is een tweede incisie nodig omdat het staafje ingekapseld kan zijn. Het wondje wordt gehecht door middel van een hechtpleister of draadhechting.